Met de trein van Wilsummerveer naar Oldebroek in plm. 1923
Tussen mijn 6e en 8e jaar reisde ik twee of drie keer per jaar van Wilsum naar Oldebroek, waar mijn broer Jan enkele jaren heeft gewoond. Zijn vrouw kwam daar vandaan.
We gingen op z’n zondags. Mijn moeder deed dan haar neepjesmuts op, terwijl ze normaal haar zwarte kapje ophad. Mijn zondagse kleren bestonden uit een zwarte lange broek en een overhemd met onderaan elastiek dat zodoende blousde. Als het koud was, had ik daaronder een hemd en een borstrok. Ik keek er erg uit om met “Bello” mee te gaan. Het was voor mij echt een uitje. We moesten minstens een half uur voor het vertrek van de trein van huis. Lopend gingen we naar het veer. We werden daar door veerman Asje Kip over de IJssel gezet voor 5 cent per persoon.
Na een minuut of drie lopen over een pad door het weiland kwam je bij het stationnetje Wilsummerveer, gelegen aan de lijn Kampen-Zuid naar Nunspeet. Hij was van de Ooster Spoorweg Maatschappij, onderdeel van de NBM (Nederlandse Buurtspoorweg Maatschappij). Het was eigenlijk alleen maar een houten wachtlokaal waarin een vertrekstaten en een tarieflijst hingen. Het was aan drie zijden dicht en aan de spoorkant open, zodat je droog kon staan. Het stond op een bestraat perron. Er lag een enkelspoor. Er stonden vlakbij twee woningen, de zogenaamde spoorhuizen, waar baanwerkers woonden. Zij maakten gebruik van een lorrie die met mankracht werd voortbewogen. De rails liepen vlak langs die huizen. Richting Kampen was een boerderij waar de trein op slechts een meter van de gevel passeerde. Als de trein eraan kwam, moest je de hand opsteken om hem te laten stoppen. De locomotief was rechthoekig met daarin opgenomen een cabine voor de machinist en de stoker. De machinist kon moeilijk vooruit kijken vanuit de loc en stak dan ook meestal z’n hoofd buiten de cabine om te zien of er passagiers waren. Achter de locomotief was een kolentender.
Als de trein stilstond, stapte de conducteur eruit. Oudere mensen werden de trein in geholpen. In de trein kocht je bij hem een kaartje. Er waren meestal twee wagons. Hij was alleen langer als er soldaten vanuit Kampen naar Nunspeet gingen om daar een oefening te houden. Als de conducteur op een fluitje blies, vertrok de trein. Luid bellend reed hij door het landschap, want er waren veel overwegen en daar stopte hij niet. In de wagons waren houten banken. Er was een middenpad met aan weerszijden twee plaatsen die allemaal naar een kant gericht stonden. De rails waren kort en niet aan elkaar gelast, dus je hoorde een ritmische cadans.
Bij de Koelucht stak hij de Kamperstraatweg over. Daar was een halte. Daar splitste het spoor zich in de lijn richting Nunspeet en die richting Hattemerbroek. Wij gingen altijd richting Nunspeet. ’s Morgens vroeg ging over dat spoor de melktrein. Die pikte onderweg alle melkbussen op om die naar de melkfabriek in Oldebroek te brengen. Na de Koelucht waren er nog een of twee haltes. Het spoor liep naast de weg. Dat werd bij de Zuiderzeestraatweg anders, daar waren de sporen, net als een tram, gewoon in de weg. In Oldebroek was een wissel met een stukje dubbelspoor. Voor Oldebroek had je een kruising van de trein vanuit Hatterbroek naar Elburg, meen ik. In Oldebroek stopte onze “Bello” voor een restaurant, waar je meteen kon schuilen als dat nodig was. Met mijn moeder ben ik daar nooit binnen geweest. De lijn naar Nunspeet ging via de Zuiderzeestraatweg naar Oosterwolde. Dan ging het richting Elburg, waar hij even de straatweg verliet. Richting Nunspeet werd letterlijk de weg weer vervolgd.
Ik meen me te herinneren dat ze om het anderhalf uur reden. We vertrokken meestal om een uur of negen van Wilsummerveer. Na zo’n twintig minuten waren we dan in Oldebroek. Om zes uur stonden we weer bij het veer. Daar hing een bel om de veerman te waarschuwen. Als we de IJssel over waren een weer in Wilsum kwamen, was het uitstapje weer voorbij en keek ik uit naar de volgende keer.
Klaas Rigterink sr. (geb. 1916) |