Centraal Personen-Station te Amsterdam (Het nieuws van den dag - 25 jun 1885)
Centraal Personen-Station te AmsterdamHet nieuws van den dag -
25 jun 1885De Beurs-quaestie, die scheen te slapen, werd dezer dagen weer eens opgerakeld, toen een onbekende eensklaps met een nieuw plan voor den dag trad — dat we toen meer in het bijzonder mededeelden — en dat op vernuftige wijze het vraagstuk: de Beurs aan het Damrak, maar toch niet op de daarvoor door den Raad aangewezen, en door zoovelen gewraakte »plek,« trachtte op te lossen. 't Is thans ons doel niet te onderzoeken in hoeverre de bezwaren, gewis ook aan dit nieuwe plan verbonden, al dan niet te overwinnen zijn; evenmin of zich bij de heerscliende slapte in den handel, waarvan in de naaste toekomst nog niet veel verbetering schijnt te hopen, de behoefte aan eene nieuwe Beurs zich wel zoo spoedig zóó dringend zal doen gevoelen, dat men tot den bouw er van zal overgaan en de bestaande sloopen. Maar, nu de Beursplannen, nu ook de Jury haar einduitspraak deed, weer voor een oogénblik aan de orde zijn gekomen, treedt onwillekeurig een ander bouwplan, dat inmiddels langzaam maar zeker lijne voltooiing nadert, er meer door op den voorgrond, en slaan allen, niet'het minst de voorstanders van den breeden toegangsweg — zeer oneigenlijk met den naam »boulevard« bestempeld — het oog naar het nieuwe Centraal Station, als het eindpunt waarnaar die nieuwe weg mettertijd zal heenvoeren. Dien weg willen wij echter voor 't oogénblik maar in zijn waarde laten, in de hoop dat het aan de vroede mannen op het Prinsenhof gelukken moge om uit den warboel, dien hij thans oplevert, te eeniger tijd orde te scheppen. Liever brengen wij een bezoek aan het nieuwe station, met den wensch dat, tegen dat het in het begin van 1887 voor den dienst zal worden ingewijd, ook de weg er heen inderdaad een toegangsweg zal zijn. Hoewel er dus nog een geruime tijd zal verloopen eer de laatste spijker zal worden geslagen en de laatste hamerklop er zal weerklinken, biedt reeds datgene wat zich thans aan het oog vertoont, genoegzame stof aan om er eenige oogenblikken bij stil te staan, en is ook het inwendige van het waarlijk grootsche gebouw reeds ver genoeg gevorderd, om onze lezers voor te stellen er eene wandeling door temaken, teneinde een denkbeeld te krijgen hoe het zal wezen als het geheel zal zijn voltooid. Ter verduidelijking zoo mogelijk van deze voorstelling, geven wij aan het hoofd dezes eene afbeelding van het gebouw: a in doorsnede, b zooals het zich van ter zijde gezien vertoont, en e plattegronden van de perronhoogte en der eerste verdieping, met eene genummerde aanwijzing van de verschillende indeelingen. Over het uiterlijke — of liever over den stijl waarin het gebouw zou worden opgetrokken — js reeds, toen de plannen bekend waren geworden, ruimschoots van gedachten gewisseld, en hebben destijds de ontwerpers en bouwmeesters, de hh. P. J. H. Cuypers en A. L. van Gendt, reeds menige schampere aanmerking moeten verduren. De tegenstanders wonnen het verreweg in aantal van de voorstanders, en men mag veilig aannemen, wanneer men de oorspronkelijke plannen met hetgeen daaruit thans is te voorschijn getreden vergelijkt, dat menige wenk door de bouwmeesters, — al gaven zij het beginsel van den stijl niet prijs, — werd ter harte genomen, en daaruit vele wijzigingen in de bouwversiering zijn voortgevloeid die, met behoud van het karakter, aan het geheel een vroolijker aanzien geven dan in het oorspronkelijke bouwplan lag. Zonder ons te ontveinzen dat ook wij aanvankelijk de meening deelden, dat een Stations-gebouw, ook voor het uiterlijke, meer aan den aard zijner bestemming had beantwoord, wanneer men daarvoor niet de z. g. oud-hollandsche bouworde had gekozen, — willen wij echter gulweg bekennen dat, nu wij het meer van nabij mochten beschouwen, het geheel ons veeleer mee- dan tegen is gevallen, ook omdat het nu tegenover den vreemdeling — aan eene andere opvatting van dusdaniee gebouwen zoo gewoon — ten minste dit voorheeft, dat het hem een indruk geeft van den stijl die hier in een vroeger tijdperk heerschende was, en nu, meer gewijzigd, onder den naam »renaissance«, verschillende onzer hedendaagsche openbare gebouwen, m. n. liet Rijks- Museum, andermaal schijnt te zullen gaan beheersclien. Wanneer men van den Dam af het Damrak langs komt, valt reeds in de verte het nieuwe stationsgebouw in het oog. Op de hoogte van de voormalige Oudebrug teekenen zich de lijnen al duidelijker af, maar het voordeeligst doet het zich voor wanneer men, aan het einde van het Damrak op de Prins Hendrikkade gekomen, het gebouw in zijne gansche breedte voor zich ziet. Die breedte is niet gering, en beslaat niet minder dan 306.25 M. Het is dan ook, als het voltooid zal zijn, het langste gebouw der hoofdstad en overtreft de kazerne Oranje-Nassau, die tot hiertoe daarop bogen mocht, met ruim 40 Meter. Ontegenzeggelijk is aan den gevel met zijne verschillende torenspitsen veel zorg besteed. Naar den aard van den gevolgden bouwstijl, in gemengden berg- en baksteen, door hardsteenen banden afgebakend, opgetrokken, geeft reeds de verschillende kleurschakeering der metselsteenen aan het geheel een aantrekkelijk aanzien, wat nog verhoogd Wordt door het Rijkswapen boven den hoofdingang; door de wapens der verschillende provinciën en de zittende vrouwenfiguren, de vier hemelstreken voorstellende, in het fries gebeiteld, alsmede de kolossale wijzerplaten voor tijdaanwijzing, weer- en wind-waarnemingen, welke in de beide vooruitspringende torens, waardoor de gevel ter weerszijden begrensd wordt, worden aangebracht. Dezer dagen is het laatste der friezen gereed gekomen. De voorstel- ling er van heeft betrekking op de reis, door kinderfiguren aanschouwelijk gemaakt. Zij bevatten: »het wederzien,« en voorts: nde toebereidselen voor de reis,« het «afscheid,« het svertreka en de »reis« zelve. Boven het oostelijk hoekgebouw, het. Koningspaviljoen, waarover sti*aks nader, prijkt een meer dan levensgroote ridderfiguur; terwijl de beide torens van het midden- of hoofdgebouw tevens de rookkanalen zijn van het verwarmingstoestel, waarvan de buizen door het gansche gebouw verspreid zijn, en waardoor er 's winters overal eene gelijkmatige warmte heerscht. Dit midden- of hoofdgebouw, dat even als de beide hoekgebouwen eenigszins uit den gevel naar voren springt, en den hoofdingang tot het station vormt, is van een ijzeren bekapping, z. g. marquise, voorzien, en beval zeven deuren, nl. vijf in den voor- en twee in de beide zijwanden. Verder worden de perrons aan den achtergevel door een ijzeren kap van 52 M. spanning, en van welker kolossale afmeting op de teekening hierboven een voorstelling wordt gegeven, overdekt. Deze perronoverkapping werd onlangs aangenomen door de Ned. Stoomboot-Maatschappij te Feienoord voor ƒ642,500, en de fundeering er voor, waaraan thans druk gearbeid wordt, voor ƒ92,800 door de firma Wiegerink en ïerwine. Alleen die overkapping dus zal ca. 71/2 ton kosten. De beide lagere vleugels, ter weerszijden aan het einde van den hoofdgevel, en die als 't ware schijnbaar het voetstuk zullen vormen waarop aan de voorzijde deze reusachtige ijzeren bekapping rust, ziju aan de straatzijde bestemd voor het aannemen van bestelgoederen; terwijl de bovenverdiepingen, die met het perron gemeenschap hebben, tot berging van bagage enz. zullen dienst doen. Vooraf zij nog opgemerkt, dat het geheele gebouw door den aard zijner samenstelling hoofdzakelijk uit steen en ijzer bestaat. Alleen voor de inwendige betimmering is meestal Amerikaanseri teakhout, en hier en daar, b. v. voor de deuren, eikenhout gebezigd: Ook de verschillende lokalen hebben eiken parketvloeren; terwijl de zolderingen uit gemetselde troggewelven bestaan, in ijzeren balken besloten. Door den hoofdingang betreedt men de zeer ruime en hooge vestibule. De zoldering, uitkloostergewelven bestaande, is samengesteld uit gelen steen en wordt geschraagd door gebeeldhouwde zuilen van berg- en baksteen.' Ter weerszijden van den ingang bevinden zich de bureaux voor bagage, en vlak er tegenover die voor het nemen van plaatskaarten, de telegraphie enz. Dit alles is gelijkvloers. In verband echter met de viaducten in het open havenfront, liggen de perrons — er zijn er drie, onderling door een tunnel verbonden, — belangrijk hooger. Daardoor moesten van zelf de wachtkamers; wilde men van daar uit de perrons kunnen bereiken, od de eerste ver- dieping komen, en daaronder een sousbasseoiem, worden aangebracht. Van daar dat men in de vestibule, ter rechteren linkerzijde van de plaatsbureaux, breede trappen aantreft die naar boven voeren naar ruime gangen, welke toegang geven tot de wachtkamers. De muren langs de trappen zijn niet, die op de gangen wèl gepleisterd, in verband met eene latere beschildering. De trap links geleidt naar de wachtkamers der le en 2e klasse (zie de Nos. 28, 30, 31, 37 en 38), te zamen vijf zalen, waaronder dames-salons, restauratiezaal en aanreclitkamer. Al deze zalen zijn ruim van afmeting en hoog van verdieping. Zij hebben geene dadelijke gemeenschap met het perron, maar zijn er door een tusschengang, van openstaande glazen deuren voorzien, van gescheiden (zie Nos. 27 en 32). De muurwanden, boven de eikenhouten lambrizeering, worden, evenals de zoldergewelven, beschilderd. Deze zalen nemen den geheelen linkervleugel van het gebouw in. De wachtenden zullen er zich niet behoeven te vervelen. Behalve toch dat voor de rechten van den inwendigen mensch, door goed voorziene buffetten behoorlijk zal wordrn gezorgd is er ook een afzonderlijk voor ontbijt of middagmaal bestemd Eetsalon (No. 87). Allen bieden zulk een verrukkelijk stadsgezicht langs de Prins Hendrikkade en het Damrak aan, dat men al een kniesoor bij uitnemendheid zal moeten zijn om hier al wachtende den tijd niet recht aangenaam te slijten. Voor de reizigers der 3e klasse geleidt de trap rechts in de vestibule naar hunne tijdelijke bestemming, de zeer groote, en naar evenredigheid hooge wachtkamer (zie No. 19). Zij strekt zich over de geheele diepte van het gebouw uit, is van een buffet voorzien en heeft door zes openslaande deuren gemeenschap met het perron. Ter linkerzijde van deze kolossale wachtzaal is er nog eene van bescheidener afmeting (zie No. 20), waarvan de bestemming nog niet is aangewezen, maar die vermoedelijk zal worden ingericht tot wachtkamer 3e klasse waar niet gerookt mag worden, en dus vooral voor de vrouwelijke reizigers een niet te versmaden vertoevingsplaats zal aanbieden. Langs de bovengenoemde zalen, en voorts zich uitstrekkende over de geheele lengte van het gebouw, loopt een der perrons, dat, bij eene breedte van 10 M., de eerbiedwaardige lengte heeft van 306.25 M. Aan den kant van de De Ruyterkade is een dergelijk perron van 8 M. breedte, en daartusschen wordt er nog een van gelijke breedte en lengte aangelegd, zoodat er voldoende ruimte is om vier treinen van weerszijden, dus acht tegelijk, te doen voorkomen om hunne ladingen in te nemen of te lossen. Deze perrons (op de teekening tZijaanzicht» door verhevenheden aangegeven) hebben op den beganen grond geen onderlinge gemeenschap. Zij _jn echter door drie tunnels met elkaar verbonden ; éen in het midden en twee aan de beide uiteinden van het gebouw. Deze tunnels komen uit in het sousbassement, van waar trappen de reizigers naar de verschillende perrons geleiden. In dit sousbassement strekt zich onder het eerstgenoemde perron een tunnel uit ter breedte van nagenoeg 10 M. Zij dient voor het vervoer van bagage en heeft gemeenschap met de beide zijtunnels, die het publiek langs trappen naar het midden- en achterperron brengen. Evenzoozijn er trappen aan de uiteinden der perrons, die de aankomende reizigers, zonder dat zij dus de vestibule, die voor de vertrekkenden dient, behoeven te passeeren, naar de uitgangen geleidt. Verder bevinden zich in dit sousbassement een aantal vertrekken met verschillende bestemming. Tot zoover het hoofd- of middengebouw;— bij uitsluiting, zooals uit onze beschrijving blijkt, voor het reizend publiek bestemd. Het oostelijke hoekgebouw, straks reeds even door ons als het ïKoningspaviljoeni aangeduid, is uitsluitend bestemd voor het Vorstelijk Huis. Het staat dan ook geheel op zich zelf en heeft met het inwendige van het overige gedeelte van het Stations-gebouw geene gemeenschap. Het geheel duidt zijne bestemming aan. De zinken dakversiering telt verschillende koningskronen, waaronder 's Konings naamcijfer is aangebracht; terwijl een drietal friesen, op de reis betrekking hebbende, den gevel sieren. Daar het even als de middengevel naar voren springt, heeft dit vooruitspringende deel ter weerszijden een ingang (porte cochère) waardoor de vorstelijke rijtuigen kunnen in- en uitrijden. In het front er van is het Nederlandsche wapen aangebracht, en ter weerszijden twee vrouwenfiguren, voorstellende: het Gezag en de Zachtmoedigheid. Het eerste doelende op de koninklijke waardigheid; terwijl de beeldhouwer aan het laatste, in overeenstemming met hare inborst, de trekken van onze Koningin heeft trachten te geven. Door de zoo even genoemde koetspoort kunnen de rijtuigen de vorstelijke reizigers brengen tot aan den voet van de hardsteenen trap die naar de koninklijke vertrekken leidt. De borstwering dezer trap is van marmer, zwart en rouge griotte. Weinige treden geleiden naar een klein portaal, waarvan de open ruimte bij vorstelijk bezoek met bloemen en heesters kan worden gesierd. Ter linker- en rechterzijde van dit kleinere portaal voeren de trappen naar een grooter, waar recht tegenover de ingang is tot het koninklijk salon. (Zie No. 43). Dit bestaat uit twee, slechts door eene draperie van elkander gescheiden vertrekken van verschillende afmeting. Het grootste, rijk versierd, en waarvan de wanden met kostbaar hout zijn betimmerd, ontvangt zijn licht van boven, — het kleinere heeft een verrasssend uitzicht op het Oosterdok en de Prins Hendrikkade. Rechtser van is een vertrek voor 's Konings gevolg (zie No. 47); links toiletkamers en verdere gemakken (zie No. 41) voor het Koninklijk echtpaar en Prinses Wilhelmina. Tegenover den hoofdingang geleidt eene breede deur naar het perron, waarboven, evenals boven die van den hoofdingang, een venster van gekleurd glas is aangebracht. ÏJe zooeven genoemde toegang tot het perron vormt een inspringenden hoek, in gewone tijden als het vorstelijk paviljoen niet wordt gebruikt — we hopen dat dit zelden het geval zal zijn — door een ijzeren hek afgesloten, zoodat dan, gelijk we straks reeds opmerkten, 's Konings paviljoen geheel van het overige gedeelte van het station is afgescheiden. Het westelijk hoekgebouw is, evenmin als dit oostelijk, voor het reizend publiek bestemd. De hardsteenen trap, die door dit geheele gedeelte van het gebouw tot boven toe doorloopt, geleidt naar de verschillende verdiepingen. Op de eerste komen wij allereerst aan twee zeer ruime woningen voor de stationschefs. Daaronder bevinden zich op den buiten-beganen grond, d. w. z. perronshoogte, de lokalen voor politie en brandweer, en op de daarboven gelegen verdieping het bureau voor de posterij (zie No. 6). Een breede gang, over de wachtkamer 3e kl. heenloopende, geeft aan beide zijden toegang tot acht met elkander door tusschendeuren gemeenschap hebbende vertrekken, o. a. bestemd voor de afd. controle der Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij. Dezelfde indeeling vindt men in den oostelijken vleugel boven de wachtkamers le kl. (Zie Nos. 9, 40 en de daaraan ter weerszijden grenzende Nos.) dus hier weder zestien in elkander loopende vertrekken, waaraan echter nog geene bestemming is gegeven. Evenmin is nog bestemming gegeven aan eene woning boven het Koninklijk Paviljoen in het oostelijk hoekgebouw (Nos. 54, 55 en 56), waar zich aan de voorzijde nog eene zeer ruime zaal (No. 58) voor vergaderingen of andere doeleinden bevind. De achterzijde van deze verdieping van het hoofdgebouw bevat nog, behalve de ruime portalen en gangen (zie Nos. 27, 28 en 29), vijf Directiekamers (Nos. 34, 35,36,37 en 38) en aan de voorzijde eene zeer groote, fraai betimmerde vergaderzaal, (No. 31) en voorts drie vertrekken van bescheidener afmeting (Nos. 30, 32 en 33) voor bibliotheek, archief en het houden van bestuursof andere kleinere bijeenkomsten, i In de vestibule komt voorts nog een trap, een z. g. diensttrap, uit, mede naar de eerste verdieping voerende. Eindelijk loopt over het gansche gebouw een fraaie zolder van reusachtige afmeting. Hij gaat onder het geheel beschoten dak door, en is inderdaad een meesterwerk van bouwkunst. De bekapping er van is geheel van ijzer, en de gansche samenstelling uit een bouwkundig oogpunt merkwaardig. "Wij meenen voor het oogénblik met deze beschrijving te kunnen volstaan, en hopen dat wij er in geslaagd zijn daardoor, ook met behulp der teekening, eene eenigszins aanschouwelijke voorstelling van het geheel te hebben gegeven. Later, als het gebouw aan zijne bestemming zal zijn gewijd, zullen de duizenden komenden en gaanden alles door eigen aanschouwing nog nader in bijzonderheden kunnen nagaan. Tot zoolang zal men zich met deze schets moeten tevreden stellen, en wij besluiten dit beknopte overzicht met den wensch, dat, als het tijdstip is aangebroken dat het Station zijne deuren openzet om het publiek en den handel een middel te bieden van gemeenschap met de wereld daar buiten, — tevens het tijdstip moge zijn aangebroken, dat handel en nijverheid het nu, helaas! zoo gebogen hoofd wéér lustig en fier omhoog hebben gelieven, opdat dit. gebouw tot in het verste nagasiacnt de duizenden en tienduizenden, die er in den loop der tijden vertoeven zullen, getuigen doe zijn van den steeds toenemenden bloei en onverflauwde welvaart van Amsterdam!
| Gekoppelde stations
Amsterdam Centraal
|